Botanische filosofie

Kijk voor je verder leest eens uit het raam. Tenzij je vastzit in een cel, of op een booreiland in de Noordzee, zie je overal groen waar je meestal zonder te kijken aan voorbijgaat. Plekken mos op de schutting van je achterburen. Plukjes gras tussen de tegels in de tuin. Het park waar je ’s middags doorheen fietst op weg naar huis. Dieren springen in het oog tussen al dit groen: zij vertonen duidelijk leven, doordat zij in staat zijn om zich te bewegen op zoek naar voedsel, een slaapplek, of het andere geslacht. Met planten is dat anders. Planten lijken een saai en geworteld bestaan te leiden. Een bevroren decor waartegen mensenlevens zich afspelen. Lees verder en ontdek: niets is minder waar.

We zijn gewend om naar planten en dieren te kijken zoals de Griekse filosoof Aristoteles (384 v.Chr. – 322 v.Chr.) dat doet. Hij bedacht een ordening van de natuur en het universum in een duidelijk hiërarchisch systeem van oplopende perfectie (Scala Naturae). Op de onderste trede staat het plantenrijk. Hoewel planten verschillen van stenen door zich te voeden en te groeien, leiden zij toch een bestaan dat sterk lijkt op dat van menselijke kasplantjes: zij verplaatsen zich nauwelijks, en lijken geen zintuiglijke prikkels waar te nemen of hierop te reageren. Een trede boven de planten zie je al veel meer levendigheid. Dieren vertonen namelijk, in tegenstelling tot planten, zintuiglijkheid, begeertes en gedrag. En op de bovenste trede staat de mens, die daarnaast ook nog over redelijkheid beschikt.

Deze rangorde lijkt zo vanzelfsprekend, dat zij onderdeel is van het vaste meubilair van ons denken. Zonder dat ik er erg in had, zag ik planten als derderangsschepsels. Pas toen ik zelf bomen moest planten en inmeten in de bomentuin van mijn (toenmalig) docent Th.C.W. Oudemans, viel het plantendecor me op. Plotseling zag ik hoe jonge twijgen en bladeren zo gepositioneerd zijn dat de bladeren goed worden belicht, hoe plantenwortels op labyrinthische wijze hun weg onder de grond vinden, hoe bloemen billboards zijn voor mogelijke bestuivers.

Mijn vertrouwdheid met de levenshiërarchie van Aristoteles komt niet alleen door mijn eigen stadse onwetendheid. Toen ik er eenmaal op ging letten, viel het me op dat ook veel invloedrijke biologen uitgaan van deze rangorde. De hele geschiedenis van de plantkunde lijkt doortrokken van het idee dat planten op de ladder van het bestaan ónder mensen en dieren staan. Onvermoeibaar blijven experts de eenvoudige opbouw en de vegetatieve functies van de plant benadrukken. Pas in het botanische werk van Charles Darwin (1809-1882) begint deze denkdwang iets van zijn vanzelfsprekendheid te verliezen. Planten blijken een veel complexer leven te leiden dan wetenschappers en filosofen aanvankelijk dachten.

Een plantaardige kijk op de wereld

Charles Darwin is de eerste die breekt met de traditionele, Aristotelische manier van denken. Niet alleen omdat hij een schat aan botanische informatie presenteert over de wonderlijke wereld van orchideeën, vleesetende planten en klimplanten, of omdat hij de evolutionaire betekenis van bloemen en kruisbestuiving ontdekt. Zijn botanische werk is vooral van filosofisch belang: hij richt zich namelijk op een andere manier van kijken naar en beschrijven van planten.

Botanische filosofie laat zien dat de plantenwereld totaal anders in elkaar zit dan we meestal denken. Onze conventionele manier van kijken naar planten loopt spaak. Planten kunnen niet langer beschreven worden als passieve wezens in een vanzelfsprekende tegenstelling tot dieren. Planten vormen niet een coulisse voor mens en dier, maar beheersen hun leven van onder tot boven. Planten zijn voorzien van ervaringen, strevingen en intelligentie, op hun eigen manier.

Met deze nieuwe kijk op planten kun je je opeens afvragen hoe een plant zich eigenlijk gedraagt. Hoe navigeert een plant? Hoe weet een plant wat boven en beneden is? Hoe vecht een wortel zich een weg door de bodem? Hoe verleidt een plant? Hoe bedriegt een plant? Wat ziet een plant? En zelfs: wat zegt een plant?

Natuurlijk gebruik ik hier woorden zoals intelligentie, weten en zien op een manier die anders is dan anders. Het is niet mijn bedoeling om een plant menselijke of dierlijke eigenschappen toe te kennen. Botanische filosofie is geen stille oproep om planten menselijke gevoelens toe te schrijven, om fervent treehugger te worden, of om je af te vragen of je geranium liever naar Mozart luistert of naar Lady Gaga. Dat soort gedachten horen bij de pseudowetenschap, waarvan de beoefenaars hallucinaties voor nuchtere waarneming houden. Maar wat is het dan wel?

Darwin, maar ook contemporaine botanisten, zoals Daniel Chamovitz, John KingDov Koller, Michael Pollan, Jonathan Silvertown, en Steven Vogel, laten zien dat het niet langer mogelijk is om planten los te zien van begrippen als waarneming, beweging, oriëntatie, manipulatie, bedrog, tijdsbegrip en zelfs samenwerking en taal. Zo ontdek je dat planten zien of je een rood of een blauw t-shirt draagt, dat het uiterst sluwe oorlogsstrategen zijn en dat ze insecten inhuren als bodyguards. Een aangevallen plant roept via geurstoffen de hulp in van de natuurlijke vijanden van zijn belager. Dankzij deze chemische sos signalen weten roofinsecten de plant te lokaliseren. Vraatzuchtige insecten lopen zo al knagend het risico het slachtoffer te worden van deze huurmoordenaars. Door op een ander manier naar planten te kijken, leer je planten op een andere manier kennen. En dat – dat is botanische filosofie.

“Bij mijn Umwertung aller Werte komt de Geest in rang beneden het sigaren rooken, in bepaalde gevallen; de mensch beneden het dier, het dier beneden de plant.” (Menno ter Braak in een brief aan Hendrik Marsman)

Martin Johnson Heade - Orchids and Hummingbirds

Martin Johnson Heade – Orchids and Hummingbirds